1.
Positie van het roer neutraal krijgen; Midscheeps
2.
Vermijd dat het voorsteven naar stuurboord/bakboord draait
5.
De draaisnelheid afremmen; Opvangen
6.
Met tegenroer de draaisnelheid afremmen; Recht zo
7.
Roeruitslag verminderen; Terugkomen naar een bepaalde hoek
8.
Commando dat gegeven wordt als je op koers ligt
9.
Volle kracht (vooruit/achteruit)
18.
Verstelbare schroef (afkorting)
26.
Bijstaan van apparatuur
30.
Gedeeltelijk hieuwen van anker; inhalen
32.
Afremmen (van de ketting)
33.
Slap hangen (van de ketting)
35.
Kracht (op de ketting)
39.
Vrij zijn (van de schroef)
47.
Stijf (van trossen/springen)
48.
Vastmaken (van schip dmv trossen)