Woorden week 1 - Vogels

Edit Answers
BHZBUJAJCXFNIBDTCKFD NHWQRHHRRLEPYLUDLNWK SXPVCYZEAFAOPWDIHPAD HBQJTWLQAGBDQLCRHSIR ETXZAFIPRDKLQSTETORD RDONZIGBAIYHDBSOSVLZ KASCQMZTAZEMSNJJCKMX EBMCEBSNBEVMCEIZHJEA NPNGMHMSSFGKOMLWAFVW NGNCDJPZTAVTZOPGAQTP EPUKHJGVETTAAKEBLMSF NBFPBEBBWQAVPTNKJFIL ETYHTEDQKHTDAIGYMYSA LNENNOMFNYYFRUGYHXFN EEOJESSJOKRUINKYUXTK TDNGKLYLCNKVZHSRQFQK SERCNBBJKFDQENOZSGHH EOFCOUITVLIEGENSCHUW NREHRELRNXUEFNHUGHOW SBBSPABGESPIKKELDNMN
1.
het nest verlaten en wegvliegen
2.
openbarsten van een ei
3.
een piepend vogelgeluid maken
4.
bang om in de buurt van mensen te komen
5.
de harde buitenkant van een ei
6.
aan iedereen laten zien dat je er trots op bent
7.
een nest maken
8.
als het gemakkelijk stukgaat
9.
het bovenste deel van een kop of hoofd
10.
weten wie of wat het is, als je het ziet of hoort
11.
met vlekjes of stipjes
12.
de zijkant
13.
met kleine, zachte vogelveertjes
14.
op de eieren zitten tot de kleine vogeltjes eruit komen
15.
het stukje onder de snavel tot de borst van een vogel